4 – 6 minuten

1 reacties

Hij zit in het gangetje voor het kantoor. Een verkreukelde oudere man.  Door het glas in de ijzeren deur tuurt hij naar de medewerkers die druk bezig zijn. De ene praat door de intercom met een patiënt die op zijn kamer zit, de andere tuurt net naar het ‘verzorgingsrooster’, en de derde medewerker heet mij welkom. We zijn op een afdeling voor zeer intensieve specialistische zorg in een tbs instelling. Mijn blik wordt gevangen door deze meneer achter het glas, hij lacht naar mij en ik lach terug.

“Ik mocht eens komen kijken”,  zeg ik tegen mijn collega terwijl ik nog steeds oogcontact heb. “Het gaat over Hendrik[1]”, zeg ik, “en jullie zorgen over zijn kamer zonder uitzicht.” Mijn collega lijkt even verrast maar gaat meteen over tot actie. “Wat leuk dat je er bent”,  zegt hij, “wil je even kijken?”

Ondertussen begint Hendrik te mompelen en naar mij te wenken. Hij lijkt nieuwsgierig. Samen met mijn collega loop ik naar hem toe. Hij hangt scheef in een groene geplastificeerde leunstoel waar hij aan ‘vastgekleefd’ lijkt. Ik steek mijn hand uit en hij aanvaardt die. We schudden de handen terwijl we naar elkaar lachen.  “Zo, een hand Hendrik?”, zegt de collega. Ik bedenk dat hij misschien niet altijd een hand geeft of een hand krijgt. “Hoe gaat het met u”, vraag ik. Hendrik mompelt iets maar ik versta hem heel slecht. Zegt hij nu zoiets als “elke dag is hetzelfde?” Misschien interpreteer ik zijn klanken wel verkeerd.

Kamer

“Mag ik uw kamer zien?”,  vraag ik. Hendrik knikt en mompelt weer iets dat ik niet goed versta. Mijn collega zegt: “Deze dame wil graag zien in wat voor kamer jij zit Hendrik. Is dat goed?” Hendrik knikt.

Ik zie een bijna lege kamer. Het ruikt niet fris maar het is wel schoon. “Er ligt geen beddengoed op het bed”,  zeg ik, het is het eerste dat mij opvalt. “Hij plast veel in en naast bed en braakt ook wel eens in zijn kamer”,  zegt mijn collega. “We moeten zijn bed iedere dag verschonen.” Mijn collega haalt een ijzeren kastje dat op het gangetje aan de wand hangt van het slot en ik zie een tuinslang: “Die is hier speciaal opgehangen, iedere dag spuiten we zijn kamer schoon.” Hij wijst vervolgens naar de grond en zegt: “Die goot is daar speciaal voor aangelegd.”

Ik slik een emotie weg, ik weet nog niet welke dat is. Wat vind ik hier nu van dat deze man in een soort ‘verblijf’ wordt verzorgd? Mijn collega gaat (n)ietsvermoedend door en zegt: “Waar ik moeite mee heb is dat zijn raam zo hoog is. Hij heeft wel wat daglicht, maar kan als voormalig tuinder niet op groen uitkijken,  er is alleen een muur.  Hij heeft geen uitzicht.” Ik knik en zeg: “En het vooruitzicht is dat hij hier nog heel lang blijft.” Mijn collega knikt: “Hendrik heeft hersenletsel. Veel zal hij niet meer veranderen.”

Collega’s

“Hendrik zit nu al heel lang op deze kamer die speciaal voor hem is aangepast”, legt mijn collega uit. “Maar het is een kamer die eigenlijk ooit bedoeld was voor ‘nood’, dus voor tijdelijk.” Ik begrijp dat deze kamer daarom ook geen raam met uitzicht heeft. Een andere collega vult aan dat het niet mogelijk is om een extra raam te plaatsen vanwege veiligheidsregels, en Hendrik moet ook een beetje op afstand van de rest van de groep zitten omdat hij geluidsoverlast veroorzaakt. Ondertussen brengt hij Hendrik wat te drinken.

En Hendrik zit daar. Op het gangetje voor zijn schoongemaakte kamer. Op zijn groene plastic stoel. Hij neemt een slok. Hij glimlacht. Ik bedank hem dat ik zijn kamer mocht zien. Hendrik pakt mijn hand weer en zegt iets. Ik baal ervan dat ik hem niet goed versta, maar mijn collega verstaat hem wel: “Hij zegt: ‘Dag mevrouw’.” Ik glimlach en schud zijn hand weer, “Dag meneer.” Terwijl ik afscheid neem denk ik: “Zij ‘verstaan’ hem”. Niet alleen zijn woorden, maar zijn hele wezen wordt verstaan. En ook al klopt het dat zijn raam heel hoog zit. Het klopt volgens mij niet dat hij geen uitzicht heeft.

Hendrik heeft weliswaar geen zicht op de wandelplaats buiten. Maar hij heeft wel een uitkijk op het  mooiste uitzicht dat er voor hem mogelijk is. Namelijk op het kantoor. 
Door het veiligheidsglas heen kijkt hij naar de mensen die ‘alles’ voor hem doen.
Keer op keer. 
Dag in, dag uit. 
Jaar in, jaar uit.
En hij glimlacht.


[1] Gefingeerde naam

Een artikel van


1 reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Peter Braun

Swanny,

Mooi beschreven. Heel herkenbaar ook, de schijnbare uitzichtloosheid terwijl er toch perspectief is. Dat dat perspectief anders is dan bij anderen, individueel en mogelijk onverwacht, is eigenlijk prachtig. Goed dat je dat kan zien en laten zien. De bewoners in de Zeer Intensieve en Specialistische Zorg zijn allen heel bijzondere mensen. Met heel bijzondere levens en verwachtingen. Compassie van het personeel voor deze bijzondere mensen die soms heel aandoenlijk maar ook heel risicovol voor zichzelf of de mensen om hen heen kunnen zijn, is eveneens heel bijzonder. Compassie, eigenzinnigheid, creativiteit in de begeleiding van personen die dergelijke hoogspecialistische en langdurige zorg vereisen gedurende lange tijd. Dag na dag, week na week en soms … jaar na jaar.