4 – 6 minuten

2 reacties

Een rossige meneer zit te kleuren tussen andere meneren in die kaartjes op stokjes drukken. Het is een grote opdracht voor een bloemist. Zo weet u precies, als u een plantje in de winkel koopt, of het plantje in de zon moet staan of juist niet. Ik snuffel in het winkeltje met zelfgemaakte spulletjes dat bij deze afdeling hoort en vind al gauw een mooie vlaggetjeslijn, een zelfgemaakt schort en een bedrukte tas.

Ik loop wel vaker even de dagbesteding op voor een cadeautje en een praatje. De sfeer is als altijd gemoedelijk. Links achter werkt iemand aan zijn eigen stripboek. Af en toe mag ik een paar bladzijdes van hem lezen. Maar nu kijk ik over de schouder van de kleurende man mee. Ik ken hem als een beetje nukkig en mopperend, en had dit harmonieuze inkleuren niet achter hem gezocht. “Dat is een precies werkje”,  zeg ik tegen hem, “daar doe je wel even over.” Hij kijkt mij aan en zegt adrem: “Ik heb ook wel even.” Ik haper amper als we beiden moeten grinniken.

Op slot

De rossige meneer is met viltstiften bezig om een ingewikkelde tekening van een wolf in te kleuren. Het zijn hele kleine vakjes en hij maakt er een prachtig kunstwerk van en dat zeg ik hem ook. “Ik heb een nog mooiere op mijn cel”, zegt hij. Dan houdt hij zijn handen in de lucht en schetst een rechthoek: “Die is ook nog veel groter.”

Ik knik onder de indruk en vraag dan: ”Op cel? Noem je het cel? Niet kamer?” Hij kleurt een vakje af en kijkt mij daarna recht aan en zegt: “Zolang de deur op slot gaat is het een cel.”

We kijken elkaar aan en ergens begrijp ik hem wel. Ik knik.

Worsteling

 “Was het voor jou een kamer of een cel?”, vraag ik later aan een ervaringsdeskundige. Deze heeft mijn verhaal aangehoord en zegt dan: “Ik snap hem wel. Jullie kunnen er nog zulke mooie woorden aan geven. Maar je zit er niet vrijwillig. En het is niet van jou. Een patiënt of cliënt, ook weer zoiets”,  gaat hij door, “vindt het pas een kamer als hij er ook weer zelf uit kan.”

Het blijft puzzelen. Mijn collega met wie ik hier kort over praat zegt: “Verblijf, zo wordt het ook wel genoemd”.  Ik weet het en zeg: “Dat doet mij aan dieren in een dierentuin denken.” Hij knikt. ”En die zitten er ook niet vrijwillig”,  voegt hij toe.

“Het is eigenlijk een treffend voorbeeld van de worsteling die we met elkaar aangaan binnen de tbs. We zoeken een (behandel)relatie maar sluiten iemand wel op,” overpeins ik.

Ik mijmer door.

Kamer of cel?                                                                                                                                                               Client of patiënt?                                                                                                                                                       Wandelen of luchten?

…..

Zeg het maar.

Een artikel van


2 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Misschien zouden we de patiënten ook ‘mensen’ kunnen noemen. Die ‘verblijven’ dan wel in de kliniek, maar toch zijn ze zo veel meer dan alleen ‘patiënt’. Het narratief kan bepalend zijn voor het contact en de verbinding die je aan kunt gaan. Aandacht voor de Ander. Zien en gezien worden (maar dan niet zoals in de dierentuin).

Er werd en wordt ook nog weleens gesproken over een ‘bewoner’. Ik denk in de veronderstelling dat we het voor de patiënt een beetje leefbaarder maken, maar zonder daar eens met een patiënt/cliënt over te praten. Maar het gaat bij het benoemen of hernoemen veelal meer om onze eigen gevoelens dan over die van de patiënt/cliënt. Misschien moeten we daar toch meer rekening mee houden.