7 – 9 minuten

1 reacties

Woorden doen er toe….

De ouderenzorg kent de gevleugelde term ‘langer thuis wonen’. Sinds 2015 is het nog meer dan daarvoor van belang dat mensen zelfstandig blijven wonen; in een ‘eigen’ huis. En alleen ‘als thuis wonen niet meer kan’ komt het verpleeghuis in beeld. En we buitelen over elkaar heen in debatten, beleidsnota’s en plannen over hoe dat ‘langer thuis wonen’ mogelijk gemaakt wordt.

Ik heb dat altijd zo’n vervreemdend debat gevonden. Er zit zoveel onder en in aan impliciete veronderstellingen en oordelen.

Ik schrijf dit stuk vanuit mijn woonkamer. Die woonkamer waar ik mij zo thuis voel, in mijn huis waar ik al meer dan 20 jaar woon en waar mijn sfeer, inrichting en spullen en zovele herinneringen liggen.

Mijn thuis. Ik ben iemand die zich geworteld wil voelen. In mijn stad Amsterdam, in mijn huis wat ik zelf heb uitgekozen en ingericht en bewoon zoals ik dat fijn vind. Het is mijn veilige haven waar ik vrouw en meester ben.

Wat voor mij geldt, geldt voor velen. Thuis is veiligheid, is eigen, is wortelen. Ik ben gehecht aan mijn thuis en als er iets moet veranderen dan op mijn voorwaarden.

Moeder

Ik lijk daarin op mijn moeder. Mijn moeder die op 90 jarige leeftijd zelf had besloten dat ze zich wilde inschrijven bij een verzorgings-verpleeghuis. We vroegen een indicatie aan. Dat was ondanks haar leeftijd en haar ziekte van Parkinson nog geen sinecure. In het – uiteindelijk toegekende – bezwaar schreef ik onder andere de volgende alinea:

“Ze is wat dat betreft een model-oudere binnen het huidige zorgsysteem en heeft het(..) met een groot sociaal netwerk altijd gered. En dat vraagt heel veel van haar (..) Maar het is ook juist die eigen regie die nu, en niet later, de behoefte aan een beschutte woonomgeving ingeeft. Nu wil en heeft ze nog de mogelijkheid om zelf te kiezen en een thuis te maken. (..). Dit thuis kunnen maken is essentieel, mocht ze nu (nog) niet in een beschutte woonomgeving kunnen wonen maar daar later, al dan niet in een crisissituatie, in een verslechterde staat daar heen moet / gaat dan is de kans dat dat nog lukt minimaal.”

Nu woont ze 2 jaar in de zorginstelling en verzucht ze als ze haar eigen kamer binnen komt: “nou, dat is toch mijn hok, dan ben ik blij dat ik weer binnen ben”.

In de beleidstaal van de ouderenzorg woont mijn moeder echter niet meer thuis. Ze woont hooguit ‘als thuis’. Want thuis kan alleen maar het huis zijn waar ze nog woonde toen ze niet in een zorginstelling woonde.

Is dat niet raar?

Woorden doen er toe. En als je vanuit die woorden kijkt dan zijn er twee dingen die opvallen in de ouderenzorg.

  1. We spreken over ‘zo lang mogelijk thuis wonen’ en ‘hij/ zij kan niet langer thuis wonen’. We accepteren dus dat mensen die zorg nodig hebben op een gegeven moment geen thuis meer hebben. Vinden we dat mensen met een grote zorgvraag geen thuis meer nodig hebben?
  2. We spreken over het verpleeghuis. Niet een Thuis, maar een huis. Of over een zorginstelling. De instelling, de zorgverlening, staat centraal, terwijl daar mensen wonen die geen ander huis meer hebben. Het product (verpleging, zorg) staat vooraan. Het is dus niet bedoeld als woning of als thuis van mensen; we streven hooguit naar ‘als thuis’.

Met alle beleids- en kwaliteitsdoelen die er zijn voor de ouderenzorg: ‘kwaliteit van leven centraal’, ‘eigen regie’, ‘persoonsgerichte zorg’ mist er eigenlijk één beleidsdoel: het hebben van een thuis, het thuis kunnen zijn (niet voelen; zijn!). Niet ALS thuis, maar THUIS. Elke oudere; altijd thuis!

Het lijkt natuurlijk of door het beleid van ‘langer thuis wonen’ dit doel wél onderdeel van het beleid is. Maar niets is minder waar. Want juist dat beleid maakt het alleen maar moeilijker. Want als dan écht, écht, écht niet meer in de eigen woning kan verhuis je naar het verpleeghuis.

Elke oudere; altijd thuis!

Meestal dusdanig in verslechterde conditie, cognitief en/of fysiek, dat een thuis maken niet meer mogelijk is. We bouwen dan wel mooie appartementen en grote kamers, maar wie vaak in een verpleeghuis komt weet dat daar eigenlijk maar weinig gebruik van wordt gemaakt. Ze worden, vaak mooi ingericht met eigen spullen maar zonder ‘ziel’, voornamelijk gebruikt als slaapkamer. En de roep van bewoners ‘ik wil naar huis’ kent iedereen.

En als het dan wel lukt om in het eigen huis te blijven wonen? Maar toenemende kwetsbaarheid de zelfstandigheid moeilijk maakt. Dat leidt tot veel geregel, gedoe, eenzaamheid, participatiemaatschappij…Dan is het opeens een probleem geworden, en kost dat ‘thuis wonen’ dus wel heel veel in allerlei opzichten. (( Zie hierover ook het werk van JW Duyvendak, onder andere op Sociale Vraagstukken ))

Stel nou eens voor dat we alle woorden schrappen die suggereren dat ouderen niet meer thuis (kunnen) wonen. Maar dat we er vanuit gaan dat ze altijd thuis wonen. Een bewust en eigen thuis.

Taal doet er toe. En dan…

Als we dat denken door trekken wat betekent dat dan?

Thuis is een fysieke plek, maar dat hoeft niet persé de exacte plek te zijn waar je woont op het moment dat je 25 of 30 bent. Vele mensen verhuizen door hun leven heen, het is vaak een zelfs een plezierig moment wat wordt gevierd. Kortom; een thuis maak je, maar dat kan je alleen maar zelf, bewust. Als je keuzes hebt, als je kan wortelen. Dat kost tijd, dat kost aandacht. Een mooie vloer, nadenken over of je een nieuw bankstel wilt kopen, een wandelingetje door de buurt, kennis maken met de nieuwe buren. Dat kost dus ook inspanning want je moet dat kunnen beleven en doen.

Dat kan je dus niet doen als je cognitief of fysiek zo kwetsbaar bent geworden. Dat kan je niet meer doen als er aan alle kanten aan je wordt verteld dat ‘thuis blijven wonen’ het beste is en het verpleeghuis er is als ‘het’ niet meer gaat. Hét gaat dan inderdaad niet meer. Dan valt opeens alles weg; niet alleen de zelfstandigheid maar ook het thuis.

En dus?

Elke oudere van boven de 75 wordt uitgedaagd om over zijn/haar thuis na te denken. Kan ik nog wonen waar ik nu woon of ga ik nu ik nog een nieuw thuis kan maken verhuizen? Woningen en aanpassingen (technologie) worden daarbij ontwikkeld.

Bijkomend voordeel; deze huizen krijgen een veel gemengdere populatie waardoor wederkerigheid (wat kan iemand nog betekenen voor de ander) en zijn primair woningen. Bij cognitieve of fysieke achteruitgang wordt de oplossing in de directe omgeving gezocht. Verhuizen is niet nodig.

Vraagt dat veel en andere organisatievormen? Zeker. En dat begint bij denken vanuit een ander doel: Met iedereen een thuis te gunnen. Ook kwetsbare ouderen. Altijd thuis.


Jenneke van Pijpen
Jenneke van Pijpen

Auteur: Jenneke van Pijpen Msc (1965) is werkzaam als adviseur en coach in de ouderenzorg en is mantelzorger van haar moeder (93) die sinds 2 jaar in een particuliere instelling voor ouderenzorg woont.

Haar hele loopbaan is zij betrokken bij de ouderenzorg; als vakbondsbestuurder, als directeur opleidingen van een grote zorginstelling en betrokken bij diverse (wetenschappelijke) netwerken in de (ouderen)zorg. Momenteel is ze o.a. voorzitter van het Jo Visserfonds wat zich inzet voor waardige ouderenzorg, door middel van ontmoeting tussen jong en oud onder het motto; ‘vaardig jong, waardig oud’. En is zij werkzaam in het programma Waardigheid & Trots op locatie dat instellingen helpt om het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg te implementeren.

Kijk voor meer informatie op haar website www.jennekevanpijpen.nl 

Een artikel van


1 reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Steffi Kistemaker

Mooi geschreven. Je thema is ook door te trekken naar het ‘instellingsleven’ voor jeugdigen, jongeren en volwassenen. Heel herkenbaar in mijn dagelijkse praktijk.
Taal doet er toe!