3 – 4 minuten

3 reacties

Op de heenweg naar het station zie ik een platgereden haasje op de weg liggen.  Naast het fluffy lijfje liggen de ingewanden uitgespreid op straat. Ik word er naar van. Zo kan het gaan, net als het haasje kun je plotsklaps uit het leven worden weggerukt. Ik denk weer aan Bert en moet mijn tranen wegslikken. Met deze gedachte in mijn hoofd en verdriet in mijn buik rijd ik naar het station.

Ik ben ruim op tijd voor de trein die mij brengt naar een belangrijke en leuke vergadering. Het is een lange dag maar heel erg de moeite waard. Op de terugweg in de trein overdenk ik dat het mij toch maar ‘mooi gelukt is’. Ik kan steeds meer. Zoals ik mij nu voel zou ik bijna vergeten dat ik kanker heb.

Betonnen trap
Ik kom na twee uur ‘treinen’ moe aan op het station.

Terwijl ik op het perron loop zoek ik in mijn jaszakken naar de businesscard en mijn autosleutel. Ik check uit en loop door naar de trap die naar een tunneltje onder het spoor door leidt. Bovenaan de trap steek ik de businesscard weer in mijn linkerzak en tegelijk vind ik de autosleutel in mijn rechter.

Ik wil graag naar huis en ben te gretig. Ik verstap mij bovenaan de betonnen trap.
Daar ga ik. Achter mij hoor ik iemand scherp zijn adem inhouden.

‘Dat het zo moet aflopen’, denk ik terwijl ik naar beneden rol. ‘Dan heb je al dat gif in je lijf gehad om de kanker weg te jagen. Dan ga je revalideren. Dan doe je zo je best. En dan breek je je nek op de trap. Hoe moet dat met mijn kind?’ Gek wat er allemaal door je hoofd gaat op zo’n moment.

Maar ik rol door en denk ‘Misschien dat ik alleen wat breek?’

Verder naar beneden rollend verbaas ik mij,  ‘Misschien dat ik een tand afbreek maar verder niets?’

Snoeptomaatjes
Daar lig ik onderaan de trap tussen snoeptomaatjes die uit mijn tas gevallen zijn. Met behulp van de geschrokken man achter mij sta ik op.
‘Ik heb het gezien’, zegt hij, terwijl hij mij opraapt.
Ik sta te trillen op mijn benen maar heb niets. Hoe is het mogelijk?

Dan zegt de geschrokken man praktisch: ‘Die tomaatjes moeten zeker weggegooid worden?’ We rapen ze samen op. De man gaat vervolgens gehaast verder.

Ik adem diep in en blijf nog even staan bij de vuilnisbak waarin ik de tomaatjes heb weggegooid. Ik probeer minder te trillen.

Zege

In de auto naar huis rijd ik weer langs het haasje. Platter dan vanochtend ligt hij nog op de weg.

Ik dacht dat ik (ook) het haasje was, maar ik had mij in mijn val opgerold als een egel. Oké, ik ben stijf en blauw, maar heb verder niets. Zelfs mijn kleren zijn heel.

Voor een ander zou zo’n val misschien pech zijn. Alles doet ook zeer. Vreemd genoeg voelt het voor mij als een zege, een triomf.

Het is een ware overwinning in mijn hoofd: ik ben niet alleen voor het ongeluk geboren!

Swanny Kremer

Een artikel van


3 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Ivonne Sip

Jeetje meis, dat je nog “heelhuids” bent opgestaan ? Ergens zit er toch nog zo veel kracht in je hele wezen, je hele “zijn”.
Ik ben een “valler”, zit in de familie. Mijn moeder en haar moeder.
We hebben met z’n 3-een al van alles gebroken enz. gehad.
Erfelijke/familiaire onhandigheid. Ik heb het van deze lijn dames meegekregen.
Net als de gehoorstoornis .
Sterkte en…..op de beentjes blijven.