16 – 21 minuten

0 reacties

Een moreel beraad wordt ingekaderd door inventarisatie, thematisering en evaluatie van argumenten en perspectieven op wat het moreel goede is in een specifieke situatie binnen een zorgpraktijk. Een zeker niveau van kennis en vaardigheden is nodig om zowel een moreel beraad te kunnen leiden als er aan deel te nemen (Van Dartel & Molewijk, 2014). Centraal hierin staat het karakter van een gezamenlijk onderzoek, een dialoog.

Dialoog komt van het Griekse woord dialogos, wat kan worden opgevat als een stroom van woorden, verklaringen en redenen die door de deelnemers van de dialoog heen gaat. Er ontstaat hierdoor een geheel aan nieuwe betekenissen (Van de Kerkhof & Wentrup, 2008). Vanuit de Griekse filosofie is een woord echter slechts een naam, en vertegenwoordigt het niet zijn ware zijn (Gadamer, 1960). Wat betekent taal dan?

Hoewel binnen moreel beraad vaak gebruik wordt gemaakt van een verbale methode, lijkt de betekenis van taal in moreel beraad niet veel aandacht te krijgen bij de implementatie ervan (Van Dartel & Molewijk, 2014). Dit is opvallend, aangezien het gehele beraad bestaat uit een wisselwerking van woorden, concepten, metaforen en betekenissen. In dit artikel zal inzichtelijk worden gemaakt welke rol taal speelt binnen moreel beraad en hoe er anders naar taal kan worden gekeken.

Ten eerste zal de vraag ‘wat is taal?’ worden besproken. Hier wordt duidelijk hoe taal betekenis geeft en in- en uitsluit. Ten tweede zal naar taal worden gekeken in moreel beraad en hoe dit vorm krijgt op organisatorisch en institutioneel niveau. Ten slotte zal licht worden geworpen op een nieuwe invalshoek van taal binnen moreel beraad door te kijken naar de betekenis van de Plek der Moeite, een zorgethische taal en de rol van verbeelding.

Wat is taal?

Betekenisgeving

Taal is een manier waarop we ons verbaal, met woorden, uitdrukken. Het is een middel om gedachten en gevoelens te uiten (Van Dale, 2011). Zoals reeds genoemd, is binnen de Griekse filosofie een woord slechts een naam en staat het niet gelijk aan de ware betekenis van dat woord (Gadamer, 1960). Het algemene taalgebruik heeft voorwaarden. Men kan de betekenis van woorden niet zomaar veranderen, dan kan er immers geen sprake zijn van taal.

Dit blijkt uit vaktalen, bijvoorbeeld wanneer iemand met een professie plotseling anders wordt genoemd. Het laat zien dat de persoon lijkt samen te vallen met zijn of haar functie (Gadamer, 1960). Maar ook bijvoorbeeld kinderen of geliefden hebben een eigen taal, binnen hun eigen wereld. De gemeenschappelijkheid van een geleefde wereld is de voorwaarde voor het bestaan van taal (Gadamer, 1960). Hieruit blijkt dat taal niet los kan worden gezien van de context en dat het betekenis krijgt binnen die context.

Ook binnen moreel beraad is er sprake van een bepaalde context, namelijk die van de zorgpraktijk, de deelnemers aan het moreel beraad, hun functie, het relationele netwerk, de cliënt(en), naasten en andere externe partijen. Zij hebben allen een eigen betekeniswereld en referentiekader, die zij meenemen wanneer zij zich uitdrukken in taal. Binnen een zorgpraktijk wordt gebruik gemaakt van (vak)termen.

De complexe praktijk omvat meer dan wat door woorden is te vangen. 

Een term is een woord waarvan de betekenis ondubbelzinnig is omschreven (Gadamer, 1960). Het heeft altijd iets artificieels: het is óf een kunstmatig gevormd woord, óf het is een al bestaand woord dat uit zijn rijke betekenisveld wordt gehaald en waarvan de conceptuele betekenis nauwkeurig wordt vastgelegd (Gadamer, 1960).

Wanneer de invalshoek van Gadamer (1960) als leidend wordt genomen, kan worden afgevraagd of tijdens een moreel beraad niet te allen tijde de betekenis achter het woord dient te worden onderzocht, aangezien de naam van het woord slechts als leeg omhulsel wordt gezien. Enkel door de betekenisgeving van het woord te onderzoeken en te verkennen wat het woord betekent voor de verschillende deelnemers, kan een diepgaande dialoog worden gevoerd.

Een methode die dit al in zekere zin doet, is de socratische gespreksmethode (Bolten & Van Rossem, 2014). Hierin wordt de gebruikte taal onderzocht, door woorden letterlijk te herhalen en de betekenis ervan te bevragen. De woorden van de deelnemers worden serieus genomen en er wordt vanuit gegaan dat men ook daadwerkelijk bedoelt wat wordt gezegd. Dit wordt ondersteund door leentaal te gebruiken en geen jargon, waardoor dichtbij de gebruikte taal wordt gebleven (Bolten & Van Rossem, 2014).   

In- en uitsluiting

Taal ontstaat uit een behoefte naar ordening. Het maakt communicatie mogelijk, creëert werkelijkheden en de omgang hiermee. Taal sluit hiermee in en uit en reduceert derhalve complexiteit (Wierdsma, 1999). De complexe praktijk omvat immers meer dan wat door woorden is te vangen. Woorden kunnen juist ook verbloemen, of ze representeren niet voldoende wat men op dat moment denkt of voelt (Van Dartel & Molewijk, 2014).

Woorden kunnen eveneens zorgen voor relativering van de praktijk (Haidt, 2001). De valkuil is dat de werkelijkheid achter de taal wordt verhuld en dat kan worden gedacht dat er niets anders bestaat buiten de taal. “Omdat taal door de betekenisgeving het ingeslotene mobiliseert, brengt dezelfde taal het uitgeslotene tot zwijgen omdat er geen taal voor beschikbaar is. Het risico is dat actoren denken dat er geen omstandigheden zijn buiten de begrippen” (Wierdsma, 1999, 130).

Taal kan derhalve blikvernauwend werken. Het afgebakende gebruik van woorden wordt onderdeel van de context (Wierdsma, 1999). De waarheid die in de taal ontstaat, bevestigt de taal en laat de waarheid samenvallen met die taal. Wil men geloofwaardig worden geacht, dan moet men binnen het geaccepteerde kader van spreken en woorden blijven (Foucault, 1980). Het in acht nemen dat de werkelijkheid meervoudig is, is nodig om reducering en blikvernauwing kritisch te benaderen en bestaande complexiteit te erkennen (Wierdsma, 1999).

Taal in moreel beraad

Een meervoudige werkelijkheid is kenmerkend voor de zorgethiek, een ethiek waarin variëteit en complexiteit de grillige praktijk juist karakteriseren. De zorgpraktijk is nu eenmaal complex met een verscheidenheid aan (afhankelijkheids)relaties, contexten, behoeften en belangen (Tronto, 1993). Om tot goede zorg te komen, is een holistische kijk op deze praktijk nodig.

Moreel beraad kan worden gezien als zorgpraktijk binnen een organisatie. Hier wordt bevraagd en onderzocht wat moreel goede zorg is. Dit wordt veelal gedaan door het behandelen van een concrete casus uit de praktijk, waarin de geleefde ervaring centraal staat. Het verplaatsen in het perspectief van de ander en het serieus nemen van verschillen is een centraal uitgangspunt om tot het goede te komen (Van Dartel & Molewijk, 2014).

Wat dat goede is, is “afhankelijk van de context en de betrokkenen die gezamenlijk al reflecterende goede zorg construeren” (Van Dartel & Molewijk, 2014, 59). Dit duidt op het relationele en interactieve karakter van moreel beraad. Een zorgpraktijk is daarnaast intrinsiek moreel en niet waarden-neutraal (Van Dartel & Molewijk, 2014). Dit betekent dat waarden en de (maatschappelijke) omstandigheden constant veranderen en dat de zorgpraktijk eigenzinnig en dynamisch is.

Deze complexiteit maakt dat deelnemers in de praktijk van moreel beraad moeilijkheden kunnen ervaren, wanneer een concrete situatie moet worden omgevormd naar woorden in het kader van morele vragen of ethische begrippen (Van Dartel & Molewijk, 2014). Zoals reeds benoemd, kan het toekennen van woorden aan bepaalde gedachten of gevoelens juist uitsluitend en reducerend werken, zeker wanneer het een complexe situatie betreft.

Daarnaast kan uitsluiting betekenen dat een bepaald individu of een bepaalde groep geen toegang krijgt tot het proces van betekenisgeving en dat slechts een selecte groep over dit privilege beschikt (Wierdsma, 2012). Een verschil in macht en positie ligt hieraan ten grondslag. Een gevaar is dat de geprivilegieerden kunnen vervallen in een staat van zijn, waarin zij geen verantwoordelijkheid voelen voor het daadwerkelijke zorgen en hun eigen behoeften voorop stellen. Tronto (1993) noemt dit ‘privileged irresponsibility’.

Binnen de zorgpraktijk ontvouwt deze tweedeling zich in het feit dat het daadwerkelijke zorgen veelal wordt uitgevoerd door zorgprofessionals, die met beide benen in de praktijk staan (Tronto, 1993). Managers daarentegen hanteren veelal een top-down benadering, stellen de regels op en moeten rekening houden met bijvoorbeeld efficiëntievraagstukken.

De markt ontkent de relationaliteit die inherent is aan het menselijk bestaan en die ons afhankelijk maakt van anderen om ons heen.

Op institutioneel niveau gezien, wordt er vanuit dit marktdenken van managers uit gegaan dat betreffende partijen zich in een gelijke positie bevinden, terwijl zorgsettingen juist worden gekenmerkt door ongelijkheid in macht en positie (Tronto, 2013). Ook gaat de autonome taal van de markt ervan uit dat de mens vrij is geboren en negeert ze daarmee het gegeven dat mensen juist geheel hulpeloos en kwetsbaar op de wereld komen. De markt ontkent hiermee de relationaliteit die inherent is aan het menselijk bestaan en die ons afhankelijk maakt van anderen om ons heen (Tronto, 2013).

Dit verschil in taal tussen de markt als institutie en zorg als institutie, kan als gevolg hebben dat de stem van de minderheid in een moreel beraad niet wordt gehoord en zelfs wordt onderdrukt (Foucault, 1980). Daarnaast leren de deelnemers aan het moreel beraad te denken binnen de dominante, geaccepteerde kaders en gaan ze zich conformeren aan sociale wensen in plaats van te uiten wat ze zelf vinden (Wierdsma, 2012). Dit verlangen naar acceptatie vindt veelal onbewust plaats. Het spanningsveld tussen de behoefte om te ordenen door taal toe te kennen en hierbinnen geloofwaardig te worden geacht enerzijds, en taal als resultaat hiervan anderzijds, wordt de Plek der Moeite genoemd (Kooistra, 1988; Wierdsma, 2012).  Hoe meer bovengenoemde wisselwerkingen en spanningen zich voordoen, hoe groter de Plek der Moeite (Wierdsma, 2012).

Een nieuwe taal?

Plek der Moeite

Om het proces van in- en uitsluiting te kunnen doorbreken, moet hier anders en opnieuw over worden gedacht. Deze heroverweging kan plaatsvinden binnen de Plek der Moeite (Kooistra, 1988). Op deze plek worden in een collectief leerproces oude patronen doorbroken en nieuwe mogelijkheden belicht (Wierdsma, 2012). Het bestaande wordt losgelaten en men gaat opzoek naar een nieuw ordeningsresultaat. Dit vraagt om een kritische blik op de bekende manier van uiten binnen moreel beraad, namelijk door middel van taal.

Zoals reeds benoemd, heeft binnen een beraad niet iedereen toegang tot het creëren van betekenis en van taal. Omdat dit impliciet gebeurt, het de basis vormt voor het gemeenschappelijk handelen en machtsverhoudingen meespelen, is het lastig dit proces te benoemen en daarmee te heroverwegen (Wierdsma, 2012). Het leren op de Plek der Moeite is geen gemakkelijk proces. Het vertrouwde wordt losgelaten en er vindt vaak confrontatie plaats met emoties en het relationele netwerk (Wierdsma, 2012).

Desalniettemin moet taal als in- en uitsluiter worden herkend en erkend en kunnen op de Plek der Moeite maatregelen worden gecreëerd om met deze werking van taal om te gaan (Kooistra, 1988). Er kunnen tijdens reflectiemomenten bijvoorbeeld waartoe-vragen worden gesteld waarin het willen en zijn van de betreffende praktijk centraal staat. Bediscussieerd kan worden wat voor organisatie men wil zijn, of hoe men onderlinge relaties wil vormgeven (Wierdsma, 2012).

Zorgethische taal

Er zijn verschillende mogelijkheden om de verkenning binnen de Plek der Moeite vorm te geven. Tijdens het moreel beraad kan worden getracht zo dicht mogelijk bij het jargon van de betreffende praktijk te blijven (Bolten & Van Rossem, 2014). Zo kan tegemoet worden gekomen aan het gevaar dat door verbale taal de context wordt veralgemeniseerd en gereduceerd (Wierdsma, 1999). Toch kan niet worden ontkend dat taal onze manier van denken beïnvloedt (Kohlen, 2014).

Door het toekennen van concepten wordt afstand gecreëerd tussen de werkelijkheid en de betreffende context (Wierdsma, 1999). Deze afstand is ook terug te zien in de Kantiaanse ethiek, waarin universele wetten en regels leidraad zijn voor het goede (Tronto, 1993). Zij staan echter ver af van de praktijk, omdat ze toepasbaar dienen te zijn op iedere situatie. Binnen de zorgethiek daarentegen, staat het belang van kwetsbaarheid, relationaliteit en oog voor de context en de particuliere situatie voorop (Tronto, 1993). In de context wordt de geleefde ervaring zichtbaar en daarmee de beleefde werkelijkheid. De menselijke moraal komt voort uit te praktijk en niet uit abstracte normen (Walker, 2007).  

Deze moraal wordt in de praktijk van moreel beraad onderzocht. Om hierin aandacht te waarborgen voor behoeften, macht, positie en verantwoordelijkheden, is het noodzakelijk te reflecteren op de taal die wordt gehanteerd. Deze reflectie kan worden ingevuld aan de hand van een zorgethische taal (Kohlen, 2014). Dit houdt in dat er tijdens een moreel beraad wordt onderzocht wat goede zorg is voor de betreffende persoon in de concrete situatie. De marktgerelateerde vraag naar effectiviteit en efficiëntie verdwijnt dan naar de achtergrond.

Het leren op de Plek der Moeite is geen gemakkelijk proces. Het vertrouwde wordt losgelaten en er vindt vaak confrontatie plaats met emoties en het relationele netwerk.

Omdat taal veelal niet de meervoudige en complexe werkelijkheid van de zorgpraktijk en zorgsituatie omvat, kan ook worden gekozen voor een zorgethische vorm van taal waarin het verbale naar de achtergrond verdwijnt. De casus kan bijvoorbeeld visueel worden gemaakt. Een methode die hierop aansluit is de zorgethische lichamelijke opstelling (Van Dartel, 2014). Abstractheden en ongrijpbare woorden veranderen in handelen, in een concreet ervaren. Door middel van het plaatsen van de deelnemers in de ruimte, worden in deze methode relaties en netwerken zichtbaar gemaakt en ligt de nadruk op het lichamelijk ervaren van de situatie (Van Dartel, 2014).

Verbeelding

Moreel beraad is een uitstekend instrument om dialoog tot stand te brengen. Zoals reeds benoemd, kan dit worden gedaan door de Plek der Moeite te onderzoeken of door een zorgethische taal in te voeren. De dialoog bestaat echter veelal uit een communicatief proces waarin een uiting en wisseling van woorden centraal staat (Van de Kerkhof & Wentrup, 2008). De lichamelijke opstelling is genoemd als alternatief voor het voeren van een moreel beraad. Naast de lichamelijke opstelling kan ook worden gekozen voor een meer expressieve vorm van moreel beraad, waarin verbeelding een prominente rol krijgt. Verbeelding wordt hier opgevat als een manier van uitbeelden, bijvoorbeeld door middel van kunst (Mooren, 2008). Dat wat wordt uitgebeeld, kan vervolgens een appel doen op de verbeelding van de ander (Bloem & Pfeijffer, 2018).

Verbeelding krijgt hierdoor een metaforisch karakter en kan het onzegbare tot uitdrukking brengen (Dijkstra, 2007). Binnen moreel beraad kan deze manier van betekenisgeving een waardevolle toevoeging zijn. Verbeelding vormt immers de basis voor empathie, alleszins voor de verre ander die zich niet direct binnen ons gezichtsveld bevindt (Pulcini, 2015). Deze ander kan de cliënt zijn, maar ook de andere deelnemers aan het moreel beraad. Verbeelding kan worden ingezet om dichter bij de ander te komen en zo de afstand tussen de deelnemers van het moreel beraad te verkleinen.

Conclusie

In dit artikel staat de betekenis van taal in moreel beraad centraal. Naar voren kwam dat taal te allen tijde een proces van betekenisgeving behelst. Door middel van taal drukken we uit wat we voelen en denken. De woorden die we toekennen aan zaken, geven echter niet altijd de ware betekenis achter dat woord weer. Dit maakt dat taal altijd een in- en uitsluitende werking heeft. We creëren taal om aan onze ordeningsbehoefte tegemoet te komen. Het spanningsveld dat ontstaat tussen de ordeningsbehoefte en het ordeningsresultaat (taal), wordt de Plek der Moeite genoemd. Een punt van aandacht is dat de complexiteit van de praktijk moeilijk te vangen is in woorden. Middels de inkadering door middel van taal, kan reducering en verbloeming van de meervoudigheid van de (gedeelde) werkelijkheid optreden.  

De uitsluitende werking van taal kan ervoor zorgen dat niet iedereen toegang heeft tot het proces van betekenisgeving. Verschillen in macht en positie laten zien dat binnen moreel beraad managers en zorgprofessionals een andere taal lijken te spreken. Zorgprofessionals bevinden zich midden in de moerassige praktijk, terwijl managers veelal vanuit een top-down benadering besturen. Zij bepalen het dominante denkkader, waaraan de minderheid zich dient te conformeren. Onderdrukking en het niet gehoord worden, kunnen hiervan gevolgen zijn.

Om een nieuwe kijk op taal te introduceren, worden drie invalshoeken geïntroduceerd. Ten eerste is het noodzakelijk dat de Plek der Moeite wordt onderzocht. Heersende patronen en manieren van taalgebruik dienen te worden doorbroken door middel van diepgaande reflectie. Dit kan confronterend zijn, omdat het oude en vertrouwde moet worden losgelaten. Daarnaast kan een nieuwe zorgethische taal licht werpen op de complexiteit die inherent is aan de zorgpraktijk. Hierin staan de geleefde ervaring en de concrete situatie centraal, wanneer op zoek wordt gegaan naar het goede binnen moreel beraad.

Een manier om taal grotendeels los te laten, is de methode van een zorgethische lichamelijke opstelling waarin de casus visueel wordt gemaakt door middel van het opstellen van de deelnemers in de ruimte. Ten slotte kan het onzegbare tot uitdrukking worden gebracht door het metaforische karakter van verbeelding, bijvoorbeeld aan de hand van kunst. Verbeelding vormt de basis voor empathie en kan zo leiden tot meer nabijheid tussen de deelnemers van het moreel beraad.

Er dient buiten de kaders van de dominante taal te worden gedacht door ruimte te bieden voor verbeelding, zorgethiek en een diepgaande reflectie op de Plek der Moeite. Een combinatie van bovengenoemde invalshoeken kan nieuwe mogelijkheden bieden voor de betekenis van taal binnen moreel beraad. Zo kan worden bijgedragen aan erkenning van een meervoudige werkelijkheid, aandacht voor complexiteit van de zorgpraktijk en nabijheid tussen deelnemers van het moreel beraad.


Mahtob Boot

Mahtob Boot

Ik ben 22 jaar en masterstudent Zorgethiek en Beleid aan de Universiteit voor Humanistiek.
Ik ben opgegroeid in een klein dorpje in Noord-Brabant, met een Nederlandse moeder en een Iraanse vader. Dit heeft mijn liefde en interesse voor interculturaliteit gevoed.
Naast mijn studie doe ik vrijwilligerswerk bij een organisatie die zich inzet voor ongedocumenteerde migranten en werk ik in de thuiszorg. 

LinkedIn


Literatuur

Empirische literatuur

Een artikel van


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *